Skip to content

Pieter of Ibrahima, wie krijgt de baan?

Pieter of Ibrahima, wie krijgt de baan?

In 2023 is discriminatie op de arbeidsmarkt nog steeds schering en inslag in Brussel. Sinds 2017 kan de Brusselse administratie nochtans via praktijktesten controleren of er bij bedrijven sprake is van discriminatie in de aanwerving van nieuw personeel. Door een gebrek aan middelen en politieke wil is het instrument tot nu toe echter onderbenut. De jarenlange strijd van verschillende vzw’s en de PVDA heeft onlangs geleid tot enige vooruitgang in deze kwestie in het Brussels Parlement, maar er is nog werk aan de winkel.

De lange strijd tegen discriminatie in Brussel

Brussel herbergt na Dubai de meeste culturen in één stad. Maar meer dan 40 jaar na de wet Moureau1 is het nog steeds geen evidentie om werk te vinden als je van buitenlandse afkomst bent, vooral als je Afrikaanse of Noord-Afrikaanse roots hebt, en zelfs als je een diploma hebt.2 Kortom, als je Pieter of Ibrahima heet, heb je niet dezelfde kans op een job. Ook de meest recente studies bevestigen deze conclusie.3 

De belangrijkste discriminatiecriteria zijn afkomst, vermogen en handicap, waarbij de eerste twee een groot deel van de Brusselaars treffen. Ter herinnering: 75% van de beroepsbevolking in Brussel is van buitenlandse origine en 40% van de Brusselaars heeft het financieel moeilijk. In een situatie met een tekort aan banen - of betaalbare woningen - zoals in Brussel het geval is, worden mensen tegen elkaar uitgespeeld om toegang te krijgen tot hun rechten. Dit is een typisch gevolg van marktconcurrentie. Het gevolg is dat discriminatie wordt versterkt en doordringt tot in de rest van de samenleving. De coronacrisis, de oorlog in Oekraïne, speculatie op energieprijzen en inflatie hebben het fenomeen alleen maar versterkt.

Na een lange strijd van verschillende verenigingen en na de campagne "Samira-Cécile" onder leiding van de PVDA, heeft de Brusselse regering in 2017 een nooit eerder gezien instrument ingevoerd om discriminatie op het werk te bestrijden. Het bestaat uit de mogelijkheid om praktijktesten uit te voeren en zo het verschil te meten in de manier waarop een werkgever twee sollicitanten met hetzelfde profiel behandelt, met uitzondering van de te testen variabele (bv. culturele afkomst).

Praktijktesten spelen in op een centraal probleem in de context van discriminatie op de arbeidsmarkt, namelijk dat er vaak een gebrek aan bewijs is: we weten dat de overgrote meerderheid van de slachtoffers daarom ook geen klacht indient. Waar het eerder werd gebruikt, heeft het gewerkt en uitsluiting verminderd, zoals op de huurmarkt in Gent. Maar het is een instrument dat de Brusselse regering weigert te gebruiken. De resultaten, zes jaar nadat de wet werd aangenomen, zijn lachwekkend: er is sprake van gemiddeld twee tests per jaar. We hebben hier dus te maken met een instrument dat door het Brussels Parlement werd goedgekeurd en dat het mogelijk maakt om discriminatie op de arbeidsmarkt concreet te bestrijden, maar dat de regering weigert om ook werkelijk te gebruiken.

Daarom heeft de PVDA in januari 2021 een nieuwe ordonnantie ingediend om het wetsvoorstel van de regering te verbeteren en de praktijkesten ook effectief uit te voeren. We hebben tweeënhalf jaar (de helft van de legislatuur) moeten wachten tot onze tekst aan bod kwam en het parlement een beslissing nam! Ondertussen heeft minister Bernard Clerfayt (Défi) zijn eigen tekst ingediend, die gedeeltelijk in de goede richting gaat en de lijn bevestigt die de PVDA verdedigt: 1) de proactiviteit versterken door de praktijktesten aan minder voorwaarden vast te hangen, 2) de regionale bevoegdheden verduidelijken van de inspecteurs die deze tests moeten uitvoeren en 3) hen juridisch beschermen, aangezien ze valse identiteiten moeten gebruiken.

Het is alleen een doeltreffend instrument als het effectief wordt gebruikt, wat met de nieuwe hervorming niet zal gebeuren

Het wetsvoorstel van de Brusselse regering blijft ontoereikend. Ten eerste biedt het geen oplossing voor de belangrijkste belemmering voor het uitvoeren van deze tests, en dat is het gebrek aan personeel. De minister heeft het momenteel over een ploeg van één manager en twee inspecteurs die na 2017 werd opgericht. Is dit nog steeds het geval? Waar is deze ploeg dan mee bezig? We hebben hierop geen antwoord gekregen. Hoe dan ook, gezien de omvang van discriminatie en de rol van de overheid in de bestrijding ervan, is dit niet voldoende. We hebben meer inspecteurs nodig in Brussel.

We moeten deze inspecteurs ook beter opleiden. Discriminatie op de arbeidsmarkt is een proces dat de hele loopbaan duurt. Niet alleen tijdens het wervingsproces, maar ook op het gebied van salarisverschillen of de mogelijkheid om promotie te maken, door te stromen naar posities met meer verantwoordelijkheid, enzovoort. Tot slot moeten de inspecteurs die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de tests duidelijke doelstellingen krijgen, met een minimum aantal tests dat per jaar moet worden uitgevoerd. Zonder concrete doelstellingen, hebben de voorbije jaren aangetoond dat er veel te weinig wordt getest. 

Een ander belangrijk punt in de tekst van minister Clerfayt waarover we ons ernistige zorgen over maken is de beperking van de proactieve praktijktesten die nodig zijn om discriminatie te bestrijden in sectoren die bijzonder gevoelig zijn voor discriminatie. Vooral wanneer de gegevens wijzen op terugkerende discriminatie maar er geen officiële klachten zijn. Voortaan is voorafgaande toestemming van de arbeidsinspectie of de openbare aanklager vereist. De situatie op het gebied van discriminatie is dramatisch, maar de minister heeft dus besloten om nog meer barrières op te werpen.

De strijd gaat verder om de overheid eindelijk in beweging te krijgen

Dit is eigenlijk niet verwonderlijk, aangezien minister Clerfayt  eerder al uitspraken deed waaruit blijkt dat discriminatie op de arbeidsmarkt niet per se een reëel probleem vormt. Een week voor de stemming van het wetsvoorstel stelde hij nog in de pers dat als buitenlandse vrouwen moeite hebben om werk te vinden, dat volgens hem niet door een gebrek aan kwaliteitsvolle jobs of racisme komt, maar door het "mediterrane model" waarin ze leven. Ze zouden liever thuis blijven en voor hun kinderen zorgen, volgens Bernard Clerfayt, wiens echte wil om dingen te veranderen dus zeer twijfelachtig is.

Daarom onthield de PVDA zich van de stemming over deze tekst en diende amendementen in om de middelen en doelstellingen van de tests te versterken en de beperkingen om proactief te testen in specifieke sectoren te schrappen. Deze amendementen werden verworpen door de meerderheidspartijen, PS, Ecolo en Défi. We hebben de grenzen van het huidige beleid in de strijd tegen discriminatie al lang bereikt. Helaas zal dit wetsvoorstel van de regering daar niets aan veranderen.

We moeten discriminatie zien als een maatschappelijk probleem dat iedereen aangaat,  dat de rechten van sommigen onder ons schendt en vervolgens heel ons arbeidstelsel ondergraaft. Het is een zaak van algemeen belang. Het is daarom aan de overheid om zijn verantwoordelijkheid te nemen en bindende, proactieve en systematische maatregelen te nemen. Dat is mogelijk. Om discriminatie terug te dringen, hebben we een inspectiedienst nodig met als doel discriminatie te voorkomen, ambitieus te bestrijden en terug te dringen door het te bestraffen waar het zich voordoet. Martin Luther King, leider van de belangrijkste antiracistische beweging in de geschiedenis van de Verenigde Staten, zei meer dan 60 jaar geleden: "Ik droom ervan dat mijn kinderen op een dag in een land zullen kunnen leven waar ze niet langer worden beoordeeld op hun huidskleur, maar op de waarde van hun persoon". Het is duidelijk dat dit in Brussel, in het hart van Europa, nog steeds niet het geval is. En dat zal niet gebeuren zonder de nodige strijd.


1 De wet Moreau, die gestemd werd op 30 juli 1981, beoogt de bestraffing van bepaalde door racisme of vreemdelingenhaat ingegeven daden

2 Zoals aangetoond door de studie van View.brussels (Brussels observatorium voor werkgelegenheid en opleidingen) in juni 2019.

3 In het bijzonder de sociaaleconomische monitoring uitgevoerd door Unia en de FOD Werkgelegenheid in maart 2020, die een verschil van 30% bevestigt in de werkgelegenheidsgraad tussen autochtone Belgen en Belgen van buitenlandse origine.